Onderschatting van alles waar een marron aan begint (IV)
06/03/2021 17:01

PARAMARIBO -
De dagelijkse praktijk doet vermoeden dat er nog steeds stedelingen zijn die denken dat de marrons uit het binnenland van Suriname aan de onderkant van de samenleving behoren te zijn. In een serie artikelen met als thema 'Onderschatting van alles waar een marron aan begint' zullen de identiteitsvormingsprocessen en de zichtbare bijdragen van de marrons aan de ontwikkeling van Suriname nader toegelicht worden.
Tekst: André Mosis
Vanaf Suriname zelf verantwoordelijk werd voor het beleid ten
opzichte van marrons, zou het nog lang duren voor deze groep
Surinamers werkelijk werd betrokken bij de politiek. De NPS stond
uitermate gereserveerd tegenover het systeem van evenredige
vertegenwoordiging en de partij ging slechts akkoord onder
voorwaarde dat er enkele speciale kieskringen in het binnenland
kwamen. Hiertoe werd de bestaande kieskring Marowijne gesplitst in
Boven-Marowijne en Beneden-Marowijne en werd Brokopondo als nieuwe
kieskring ingesteld.
Naast mogelijke idealistische overwegingen moet het besluit tot
het instellen van deze speciale kieskringen voor het binnenland ook
gezien worden in het licht van de etnisch gebonden politiek,
waarbij de grootste bevolkingsgroep ook de grootste politieke
partij voortbrengt. Statistische bevolkingsgegevens uit die periode
tonen aan dat er zich kwantitatieve verschuivingen tussen de
verschillende bevolkingsgroepen voltrokken. Het zag er naar uit dat
de Hindostanen de creolen zouden kunnen inhalen qua aantallen. De
NPS onder leiding Johan Adolf Pengel was hiervoor gevoelig en
verwachtte dit proces te kunnen remmen door de etnisch verwante
marrons in het binnenland te betrekken in de politiek.
Een andere factor die bijdroeg tot de realisatie van het
kiesrecht voor de marrons was de Brokopondo Overeenkomst. De
transmigratie zorgde namelijk voor een versnelde registratie van de
betrokken marrons en er werd een apart district Brokopondo
ingesteld. De vrees van de NPS voor het systeem van evenredige
vertegenwoordiging bleek vooralsnog ongegrond en de partij behaalde
een daverende overwinning tijdens de op 25 maart 1963 gehouden
verkiezingen. De NPS haalde tevens de zetels binnen van de
zogenaamde binnenlandse kieskringen.
NPS
Als eerste marron deed de EBG-onderwijzer en -voorganger Wilfred
Liefde (1920-1965) uit Ganze namens de NPS voor het district
Brokopondo zijn intrede in de Staten van Suriname. Overigens, de
opkomst van de marrons bij deze verkiezingen was gering en de
registratie liet nog erg veel te wensen over. Aan deze verkiezingen
van 1963 hield Diitabiki als eerste marrondorp in het binnenland
een lichtmotor over. Sindsdien zouden, vooral rond verkiezingstijd
vele dorpen worden beloond met dergelijke nutsvoorzieningen.
Tijdens de campagnes werden allerlei beloftes gedaan die over het
algemeen zelden werden nagekomen.
Sinds deze verkiezingen wist de NPS met succes haar dominante
positie in het binnenland te behouden. Zo werd bijvoorbeeld Sam
Vreede, schoolhoofd te Klaaskreek, vier achtereenvolgende keren
voor het district Brokopondo verkozen tot Statenlid. Het succes van
de NPS in het binnenland kan mede verklaard worden uit haar positie
als regeringspartij, de structurele zwakte van de toenmalige
opkomende marron-politieke partijen en de raciale factor. Als
regeringspartij beschikte de NPS over ruimere middelen, waardoor
zij meer kon bieden en bovendien kon zij gebruik maken van allerlei
overheidsfaciliteiten zoals, bijvoorbeeld transport. Verder waren
veel ambtenaren van de bestuursdienst partijmensen.
Een belangrijk kenmerk van de Surinaamse politiek is het
zogenaamde clientèle systeem. In ruil voor stemmen worden
tegenprestaties verwacht. De marrondignitarissen sloten een zo
voordelig mogelijke overeenkomst met de meestbiedende partij en die
was in de meeste gevallen de NPS. Zij werden ook geconsulteerd door
de kabinetsformateurs. Het van oudsher bekende systeem van
goederenzendingen ten tijde van de vredesverdragen (1760-1762-1767)
werd tijdens de verkiezingscampagnes in ere hersteld en in korte
tijd bouwde de NPS een politiek netwerk van vertrouwensmannen op in
het binnenland. Politieke benoemingen, bevorderingen van
dignitarissen werden hierbij niet geschuwd.
Marronpartijen
Gezien het raciale karakter van de politiek waren de marrons
eerder geneigd om op de NPS te stemmen dan op bijvoorbeeld de VHP.
De politieke machtspositie van de NPS in het binnenland werd
systematisch afgezwakt door slimme politiekvoering van de VHP, het
ontstaan van meerdere creoolse politieke partijen, de politieke
bewustwording en de ontwikkeling van de marrons op het gebied van
onderwijs. Langzaam maar zeker werden de marrons politiek bewuster
en wilden af van de stiefmoederlijke behandeling van de NPS.
Enkelen begonnen met de oprichting van hun eigen politieke
partijen.
Niet toevallig begon deze ontwikkeling onder de marrons uit het
Brokopondogebied, gezien zij toen over meer hoogopgeleiden
beschikten die de politiek arena zouden kunnen betreden en
overleven. Als eerste is er op 12 december 1957 de Algemene
Bosnegerpartij (ABP) opgericht onder leiding van Frans Pinas. In
1968 wijzigde de ABP haar naam naar Progressieve Bosnegerpartij
(PBP), werkte tijdens de verkiezingen van 1969 samen met de
Progressieve Nationale Partij en slaagde erin de zetel voor de
kieskring Boven-Marowijne te winnen. Paulus Fransman was hiermee de
eerste die namens een marron politieke partij in het parlement
belandde.
Onenigheid over de samenwerking met andere politieke partijen
binnen de PBP leidde in 1972 tot een scheuring binnen die partij.
Jarien Gadden, die na het overlijden van Wilfred Liefde in 1965
diens plaats als Statenlid innam namens de NPS, regelde
rechtspersoonlijkheid voor de partij. Een jaar later kwam hij in
conflict met de NPS omdat hij niet werd opgenomen in een
voorgenomen parlementaire delegatie naar Nederland. De VHP sprong
hier handig op in en sindsdien is Gadden gelieerd aan deze partij
en belandde hij namens hen ook geregeld in het parlement. Overige
bestuursleden van de PBP vormden in 1973 de BEP (Bosnegers
Eenheidspartij) onder leiding van George Leidsman en vervolgens
Bill Pryor, die werd opgevolgd door Caprino Alendy in 1987 en
Celcius Waterberg in 2012. Sinds februari 2018 wordt de partij door
Ronnie Asabina geleid.
Organisatorisch zwak
Vermeldenswaard is dat de genoemde marron politieke partijen
door gebrek aan de nodige politieke scholing en ervaring geringe
successen hebben geboekt. Tevens zorgde persoonlijke rivaliteit
voortdurend voor problemen en afsplitsingen. Organisatorisch waren
deze partijen ook uitermate zwak en waren ze niet in staat een
hecht en constant politiek netwerk op te bouwen in het binnenland.
Verder waren hun financiële middelen zeer beperkt, waardoor zij
tijdens de verkiezingscampagnes materieel geen noemenswaardige
tegenstand konden bieden tegen bijvoorbeeld de NPS. Tevens speelden
verwantschapssentimenten zoals, stam-, lo- en
bee-, alsook het gering ontwikkelde politiek bewustzijn
van de bevolking in het binnenland deze partijen parten, waardoor
de mensen soms eerder geneigd waren te kiezen voor een neutrale
buitenstaander. Door dergelijke structurele zwakheden waren de
marron politieke partijen weinig succesvol in het mobiliseren van
de mensen.
De introductie van het nieuw kiesstelsel in 1987, dat onder meer
tien van de 51 zetels van De Nationale Assemblee reserveert voor
het binnenland, bood nieuwe perspectieven voor de marron politieke
partijen. Overigens, als gevolg van de wet op de politieke partijen
hebben de marron politieke partijen hun etnische naamgeving moeten
wijzigen, waardoor de afkorting PBP nu staat voor Plattelands
Bewonerspartij en BEP voor Broederschap en Eenheid in de Politiek.
Door de samenwerking van de BEP met het Front voor Democratie en
Ontwikkeling, dat besloot af te zien van deelname aan de
verkiezingen in de zogenaamde oorlogsdistricten, was deze partij
niet vertegenwoordigd in de toenmalige Assemblee. Dit leidde tot
een bestuurlijke scheuring binnen de BEP. (Deze kwestie is
aangekaart door Bert Eersteling in een ingezonden stuk met als
thema 'Het binnenland en de politiek' deel 2 /
Starnieuws).
Onafhankelijkheid
De soevereine onafhankelijkheid van Suriname zorgde voor een
versnelde ontwikkeling van de marrons op het gebied van onderwijs
en partijpolitiek. De onafhankelijkheid werd overhaast doorgedrukt,
de bevolking werd er nauwelijks op voorbereid met als gevolg een
massale emigratie naar voornamelijk Nederland. De marrons waren
vrijwel geen partij in het onafhankelijkheidsproces. Ten opzichte
van de andere bevolkingsgroepen werden de marrons en de inheemsen
het minst erop voorbereid. De onafhankelijkheidskwestie bracht de
status van de in de achttiende en negentiende eeuw met de marrons
gesloten vredesverdragen wederom ter discussie.
Tijdens de parlementaire debatten in 1975 over de
onafhankelijkheid werd deze kwestie in zowel Nederland als in
Suriname aangesneden door het Statenlid Jarien Gadden, die tot het
oppositionele VHP-blok behoorde. Hij bepleitte dat de verdragen
werden herzien en aangepast aan de gewijzigde omstandigheden. De
Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken, Wilhelm de Gaay
Fortman, reageerde door te stellen dat al sinds het Statuut uit
1954 de eventuele rechten en verplichtingen uit de verdragen waren
overgegaan op Suriname en dat er sindsdien geen enkele Nederlandse
verplichting meer was. De rechtsopvolger van het koloniale bestuur,
zo stelde hij, was de Surinaamse overheid.
Grondwet
Tijdens de debatten in het Surinaamse parlement eiste Gadden dat
de te herziene en aan te passen rechten en plichten uit de
verdragen zouden worden vastgesteld in de Grondwet. De toenmalige
minister van Districtsbestuur en Decentralisatie, Olten van
Genderen, antwoordde dat de traktaten een fopsysteem waren van de
vroegere koloniale heerser, waarin geen enkel recht was verankerd,
dit in tegenstelling tot de nieuwe Grondwet. Het waren volgens hem
geen echte traktaten, maar het betrof gewoon een overeenkomst
tussen twee partijen. Van Genderen: ''Het zijn kleine
voor-de-gek-houderij briefjes van de vroegere koloniale heerser.''
Deze opmerkingen van Van Genderen getuigden van weinig historisch
inzicht en het VHP-Statenlid, tevens historicus, Ram Sardjoe zag
zich genoodzaakt de minister te corrigeren door erop te wijzen dat
de verdragen destijds door de marrons waren afgedwongen van de
koloniale mogendheid en dat ze waren gesloten op basis van
gelijkwaardigheid. De minister van Justitie en Politie, Eddy Hoost,
sloot zich volledig aan bij de woorden van collega Van Genderen en
hij stelde dat de nieuwe Grondwet juist niemand wilde
uitzonderen.
Het resultaat van deze debatten was nihil. De Grondwet van 1975
rept met geen woord over de vredesverdragen. De marrons voelden
zich in de steek gelaten door Nederland. Ondanks de uitspraken van
beide ministers en het feit dat de nieuwe Grondwet geen meldingen
maakte van de vredesverdragen, behielden deze ook in onafhankelijk
Suriname hun rechtsgeldigheid, ze werden immers niet herroepen.
Precies zoals talloze oude wettelijke regelingen na 1975 werden
overgenomen, gold dit ook voor de vredesverdragen. Eén en ander
wordt reeds bevestigd door het loutere gegeven dat ook na 1975 de
overheid de traditionele gezagsstructuren in het binnenland, die
hun positie slechts ontlenen aan de vredesverdragen, bleef
erkennen. Het feit dat de toenmalige regering het niet nodig
gevonden heeft een regeling te treffen ten aanzien van de
vredesverdragen moet gezien worden als een ernstig verzuim. De
verdragen zijn weliswaar verouderd, maar de geest, de intentie
ervan, is nog van betekenis. De onafhankelijkheid is door de
marronsamenleving in feite niet ervaren als een verandering. Ze
wordt weliswaar geaccepteerd, echter niet geïnternaliseerd.
Bronnen:
• Archief De Nationale Assemblee
• Archief de Ware Tijd
• Thoden van Velzen en Van Wetering, 1988
• Informant: Bert Eersteling (schrijver van onder meer
'Koffiekampers in de politiek', 'Het binnenland en de politiek',
'Het woord marron in Surinaams historisch perspectief' et
cetera)
• Wikipedia: Onderwijs in Suriname
• Plantage Jagtlust (Jacob van den Burg)
• Bosnegers en Overheid Ontwikkelingen van de politieke
verhoudingen 1650-1988 (André Mosis en Ben Scholtens)
• OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde,
letterkunde en geschiedenis. Jaargang 12 en 19
Gerelateerde artikelen