Onderschatting van alles waar een marron aan begint (V)
06/03/2021 19:19

Bosneger dignitarissen in 1919 met gouverneur-generaal Van der Helm op het Gouvernementsplein in Paramaribo, Suriname. Van links naar rechts: kapitein Adiontoe (Godoholo en Saniki), Fiskari Gagoe (Dritabiki), gouvernementssecretaris Van der Helm, granman Amakti, posthouder W.F. van Lier, kapitein van Granbori, kapitein Tafoe en kapitein Naloekoe (Klementi).
Foto: Stichting Surinaams Museum
PARAMARIBO -
De dagelijkse praktijk doet vermoeden dat er nog steeds stedelingen zijn die denken dat de marrons uit het binnenland van Suriname aan de onderkant van de samenleving behoren te zijn. In een serie artikelen met als thema 'Onderschatting van alles waar een marron aan begint' zullen de identiteitsvormingsprocessen en de zichtbare bijdragen van de marrons aan de ontwikkeling van Suriname nader toegelicht worden.
Tekst: André Mosis
Door een veelheid aan factoren pleegden op 25 februari 1980
enkele militairen een staatsgreep die in eerste instantie door een
meerderheid van de bevolking werd verwelkomd. Hiermee werd een
oordeel uitgesproken over het regeringsbeleid tijdens de toen ruim
vier jaar oude republiek. Het Surinaamse volk gaf de militairen het
voordeel van de twijfel. In de regeringsverklaring van 1 mei 1980
werden de vier vernieuwingen van de samenleving aangekondigd,
waaronder de politiek-bestuurlijke orde. Kortweg kwam het er op
neer dat men ontevreden was over het functioneren van het westerse
type parlementaire democratie en de gedachten gingen meer uit naar
een vorm van participatiedemocratie
Er volgde ook een aantijging tegen het traditionele
bestuurssysteem van de marrons. Gezien onder meer de toenemende
criminaliteit, werd geregeld de hulp van de overheid ingeroepen en
al in de jaren zestig van de vorige eeuw werden politieposten te
Brownsweg en Stoelmanseiland geopend. Het gezag en de invloed van
de dignitarissen bleek tanend. Diverse traditionele taken werden
overgenomen door overheidsambtenaren en een aantal dignitarissen
trad zelf in dienst van de overheid. Het systeem van financiële
toeslagen voor de verschillende gaanman, dat in 1857 werd
geïntroduceerd, werd pas in de jaren vijftig uitgebreid tot
kabiten en basiya. Sinds 1976 ontvangen de
gaanman min of meer eenzelfde toelage. Daarnaast genieten
zij representatiekosten.
Volgens de personeelsverordening zijn de dignitarissen geen
ambtenaren. Bij belangrijke zaken die de marrons raken, worden ze
geraadpleegd. De visie van de toenmalige bewindhebbers ten aanzien
van de gezagsstructuren in het binnenland komt uitgebreid aan de
orde in een overheidsnota 'Aanzet tot een nieuw beleid inzake het
Binnenland' uit 1981 en de regeringsverklaring van 1983. De nota
werd in 1982 verwerkt in een beleidsnota van Binnenlandse Zaken en
Justitie en stelt over de locatie van de stamgebieden dat deze niet
veranderd hoeven en beschouwd kunnen worden als een "soort
reservaten". Over de status en de financiële tegemoetkoming van de
dignitarissen wordt gezegd dat die werd gezien als een bijdrage om
hun waardigheid in stand te kunnen houden. Verder worden de
boslandfunctionarissen niet als landsdienaren beschouwd, omdat in
hun verhouding tot de overheid het element van ondergeschiktheid
geheel ontbreekt.
Sipaliwini
De machthebbers willen daarnaast werken aan de afbouw van de
geldende maatschappijstructuur om daarvoor in de plaats moderne
structuren te introduceren. De schrijver van de nota poneert: "Ik
ben dan ook van mening dat - met behoud van de eigen cultuur -
verandering moet komen in het leefpatroon en de bestuursvorm van de
binnenlandse bevolking, wil men voorkomen dat het binnenland
ontvolkt raakt." Er werden enkele aanbevelingen, gedaan zoals het
onderbrengen van de dignitarissen in een stichting, waardoor
enerzijds de regeling van hun rechtspositie kan worden verbeterd en
anderzijds de vaststelling van een adequate taakomschrijving kan
geschieden. De beleidsnota, die het binnenland als ''rampgebied''
bestempelt, stelt dat er sinds 1980 behoefte bestaat aan
beleidsombuiging in verband met het revolutionair proces. Immers,
dit streeft naar een nieuwe politiek-bestuurlijke orde en versnelde
sociaal- economische ontwikkeling van de districten en het
binnenland. Gedacht wordt aan decentralisatie van het inwendig
bestuur, mede om de afstand tussen bestuur en burger te verkleinen.
Verder wordt de instelling van een apart district voorgesteld. In
1983 wordt hiertoe het district Sipaliwini in het leven
geroepen.
In de regeringsverklaring 1983- 1986, waarin het binnenland een
sterk verwaarloosd gebied wordt genoemd, wordt in het kader van het
streven naar concentratie van het staatsbestuur een grondige
herziening van het districtsbestuur aangekondigd. Hiertoe zouden de
bijzondere bestuursvormen in het binnenland gesaneerd dienen te
worden Een door Binnenlandse Zaken, Districtsbestuur en
Volksmobilisatie ingestelde commissie schreef in 1986 het 'Rapport
van de Commissie Ontwikkeling Binnenland voor het district
Sipaliwini', dat bedoeld was als intern discussiestuk en dat
voortborduurde op de nota uit 1981. De commissie moest onder meer
voorstellen doen over het structureren van het bestuursapparaat,
het functioneren van de volksstructuren, de participatie van de
bevolking aan de structuren en de sociaal- economische
ontwikkeling. Er werden voorstellen gedaan ten aanzien van de
interne bestuursorganisatie van het district Sipaliwini.
Gaanman
Door gebrek aan bereik van de overheid zijn sommige
bestuurstaken onder de gaanman komen te vallen. Gewezen
wordt op de afnemende invloed van het gezag van de dignitarissen
als gevolg van het nauwere contact tussen de kustsamenleving en het
binnenland en als gevolg van hun economische afhankelijkheid van
Paramaribo. Echter, hun gezag wordt nog door een meerderheid in het
binnenland erkend. Gesteld wordt dat het gezagssysteem in het
binnenland berust op tribalisme en dat het zowel democratische als
autoritaire trekken vertoont. Mocht een gaanman het
stambelang schaden dan zou men hem eventueel moeten kunnen afzetten
of tijdelijk zijn toelage blokkeren. Het rapport stelde dat de
overheid een wijziging van de maatschappijstructuur in het
binnenland dient te ondersteunen. Slechts de instituten die remmend
werken op de ontwikkeling zouden moeten worden afgebouwd.
Onder meer wordt naar voren gebracht dat het traditionele gezag
een wezenlijke plaats moet krijgen binnen de nieuwe
politiek-bestuurlijke orde en dat de bemoeienis van de overheid
slechts indirect dient te zijn. Er worden verder suggesties gedaan
die min of meer overeenkomen met de aanbevelingen uit de nota van
1981. Het rapport benadrukt dat rigoureuze veranderingen vermeden
dienen te worden daar deze zouden resulteren in een machtsvacuüm en
het bepleit daarom omzichtigheid. Echter, beide nota's geven een
vrij duidelijk beeld van hoe er in overheidskringen ten tijden van
de Revolutie werd gedacht, ten aanzien van de traditionele
bestuursstructuren van de marrons en wat er van in toekomst op dit
terrein eventueel verwacht kan worden.
Bronnen:
• Archief De Nationale Assemblee
• Archief de Ware Tijd
• Thoden van Velzen en Van Wetering, 1988
• Informant: Bert Eersteling (schrijver van onder meer
'Koffiekampers in de politiek', 'Het binnenland en de politiek',
'Het woord marron in Surinaams historisch perspectief' et
cetera)
• Wikipedia: Onderwijs in Suriname
• Plantage Jagtlust (Jacob van den Burg) • Bosnegers en Overheid
Ontwikkelingen van de politieke verhoudingen 1650-1988 (André Mosis
en Ben Scholtens)
• OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde,
letterkunde en geschiedenis. Jaargang 12 en 19
Gerelateerde artikelen