THEO PARA: Moiwana-slachting als misdrijf tegen de menselijkheid
07/11/2015 15:00

CONTRAPUNT -
Dit jaar is het tien jaar geleden dat het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten de staat Suriname in een vonnis opdroeg de daders van de massaslachting van 29 november 1986 te Moiwana, te vervolgen en te berechten.
Onlangs bleef Surinames ambassadeur bij de VN Henry MacDonald,
op de vraag van de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties
naar het uitblijven van vervolging en berechting van de daders, het
Hof een bevredigend antwoord schuldig.
De Mensenrechtencommissie hekelde de straffeloosheid in
Suriname. In haar aanbeveling voor gerechtigheid had de
Inter-Amerikaanse Commissie van de Mensenrechten (IACHR)- die ook
rechtsmacht heeft binnen het inter-Amerikaans mensenrechtensysteem-
de moord van een legereenheid op tientallen dorpelingen te Moiwana,
waaronder vrouwen en kinderen, het platbranden van het dorp en het
op de vlucht jagen van vele dorpelingen, omschreven als 'misdrijven
tegen de menselijkheid'. Het waren niet alleen misdrijven tegen de
inwoners van Moiwana, maar tegen de hele volkerengemeenschap.
Misdrijven tegen de menselijkheid behoren samen met genocide en
oorlogsmisdrijven tot de ernstigste schendingen van het
internationaal (straf)recht. Bij misdrijven tegen de menselijkheid
gaat het om ernstige delicten als moord en foltering, die worden
gepleegd als onderdeel van een massale of systematische aanval op
de burgerbevolking of delen daarvan. Het gaat om misdrijven die
door de staat worden gepleegd of waar de staat aan meewerkt door
lijdelijk toe te zien. Die wereld op zijn kop is door sommige
aanklagers als 'de bureaucratie van criminele activiteiten' geduid.
Bij misdrijven tegen de menselijkheid gaat het om politiek
gemotiveerde systeemcriminaliteit, waarbij de daders door elke
staat die hen in handen krijgt vervolgd kan worden. Het gaat immers
om internationale misdrijven. Voor zulke ernstige misdrijven zijn
amnestie en verjaring uitgesloten.
Rechteloosheid
Volgens het Inter-Amerikaans Hof had de toenmalige
legerbevelhebber Bouterse op een persconferentie de
verantwoordelijkheid voor de aanval op Moiwana persoonlijk opgeëist
en de massaslachting geduid als 'militaire operatie'. Naar
Surinaamse verhoudingen was de slachting te Moiwana zowel massaal
als systematisch. Geen beter bewijs voor het feitelijk ontbreken
van de rechtsstaat in Suriname: tien jaren na het vonnis van het
Inter-Amerikaanse Hof heeft het Openbaar Ministerie tot nu toe geen
gevolg gegeven aan de internationale opdracht tot vervolging en
berechting van de verantwoordelijken voor de moordpartij onder de
Marrons van Moiwana. Het moet worden gezegd, onder de regering
Venetiaan zijn compensatie- en maatregelen ter genoegdoening van
nabestaanden van Moiwana genomen, maar de cruciale, normatieve
opgave, de misdadigers strafrechtelijk ter verantwoording te
roepen, is uitgebleven. Slachtoffers en nabestaanden van Moiwana
zijn al decennialang doelwit van rechteloosheid.
Inspecteur Gooding
In haar onderbouwing van zijn vonnis documenteerde het
Inter-Amerikaanse Hof ook de obstructie van het onderzoek naar de
misdaden en daders. Na de Moiwanaslachting vluchtten tientallen
dorpelingen via de bossen naar Frans-Guyana. Zij vormden daar de
Associacion Moiwana. Samen met de mensenrechtenorganisatie Moiwana
86, toen onder leiding van Stanley Rensch, beijverden zij zich voor
ghererechtigheid en compensatie van de nabestaanden. Niet op de
laatste plaats omdat gerechtigheid een centrale waarde is in de
cultuur van de N'dyuka. Moiwana 86 deed ook tevergeefs een poging
via de rechter de Amnestiewet '89 te voorkomen. Enkele medewerkers
van Moiwana 86 moesten het land ontvluchten, op Stanley Rensch werd
een mislukte moordaanslag gepleegd. In 1989, tijdens de eerste
democratische regering na de militaire dictatuur, is een poging tot
politieonderzoek naar de misdrijven te Moiwana ondernomen. Het
onderzoek werd geleid door inspecteur Herman Gooding en leidde tot
de arrestatie van twee verdachten: Frits Moesel en Orlando Swedo.
Een gewapende eenheid van de Militaire Politie toog naar het
politiebureau en dwong vrijlating van de verdachten af. Kort daarna
gaf de toenmalige bevelhebber van het Nationaal Leger, Desi
Bouterse, een persconferentie. Hij waarschuwde de politie geen
onderzoek naar 'militaire operaties' te doen. Militaire operatie
als een eufemisme voor het asymmetrische dictatoriaal geweld tegen
de burgerbevolking. Op het politieke podium sprak hij dreigende
woorden richting Gooding. Op 4 augustus 1990 werd Gooding kort na
het weggaan van een onderhoud met het onderhoofd van de Militaire
Politie in het Fort Zeelandia, op straat aangehouden en door het
hoofd geschoten. Het onderzoek naar dit misdrijf kwam er niet, het
zou zijn stukgelopen op 'blinde muren'. Politieagenten die Gooding
vergezelden bij diens arrestatie verlieten het land vanwege een
'levensbedreigende situatie'.
Commando-verantwoordelijkheid
De uitspraak van de bevelhebber op genogenoemde persconferentie,
zoals gedocumenteerd door het Inter-Amerikaanse Hof, zou in een
Moiwanastrafproces als een buitenrechtelijke bekentenis kunnen
worden beschouwd. Maar niet alleen de bevelhebber zou bij
rechtsvervolging verdachte kunnen zijn. Een journalist van het NRC
Handelsblad (29-11-1997) stelde zichzelf bij een ontmoeting met
Melvin Linscheer, de toenmalige commandant van de Zuidelijke
Troepen, de volgende vragen: 'Staat hier nu de man die jarenlang
als trouwe en koele 'uitvoerder' al het vuile werk voor Desi
Bouterse heeft opgeknapt, de militaire commandant die tijdens de
binnenlandse oorlog indianen zomaar liet verdwijnen,… en die
volgens zeggen ook de moord op politie-inspecteur Gooding op zijn
geweten heeft?' Het internationaal strafrecht kent de doctrine van
'superior or command responsibility', de zogeheten
commando-verantwoordelijkheid. Volgens die doctrine is een
superieur onder wie daders van misdrijven vallen -en waarvan hij
weet kon hebben- strafrechtelijk verantwoordelijk als hij niets
heeft ondernomen om die misdrijven te voorkomen. Linscheer had
evenals Bouterse en andere superieuren op zijn minst
commando-verantwoordelijkheid.
'Waarheidsvinding'
Het is een adagium van de democratische rechtsstaat dat iemand
onschuldig is tot zijn schuld voor de rechter is bewezen. Deze
stelregel gaat uit van een functionerend opsporings- en
vervolgingssapparaat. In een cultuur van straffeloosheid, waarbij
daders vanwege hun politiek-militaire machtspositie feitelijk boven
de wet staan, verschanst achter 'blinde muren', wordt genoemd
adagium dubieus. Omdat hun schuld niet kán worden bewezen, kan
moreel niet van hun onschuld worden uitgegaan. Zeker als sprake is
van systeemcriminaliteit als misdrijven tegen de menselijkheid, is
het redelijk om tenminste de belangrijkste verantwoordelijken
binnen het repressieve systeem, de mensen met
commando-verantwoordelijkheid, moreel verantwoordelijk te houden
voor de misdrijven, wetende dat bij functionerend recht zij
strafrechtelijk ter verantwoording zouden worden geroepen. Dat de
verantwoordelijken niet voor de rechter verschijnen, ontslaat de
samenleving niet van een morele houding, een houding die recht doet
aan de gevoelens en het rechtsverlangen van de slachtoffers en
nabestaanden. Een uitnodiging van Linscheer en de financiering 'in
natura' door Bouterse, om vorm te geven aan hun 'waarheidsvinding',
als onderdeel van hun cultuur van rechteloosheid, zou door elk
integer en vredelievend mens móeten worden geweigerd. Dit uit
respect voor de slachtoffers en nabestaanden van de Moiwana-
slachting en andere misdrijven van de militaire dictatuur.◊
Dit artikel is verschenen in onze weekendbijlage van 31
oktober. CONTRAPUNT verschijnt elke eerste zaterdag van de
maand